- Details
Voor de meeste soorten overeenkomsten geldt dat deze ook mondeling kunnen worden gesloten. Zolang partijen hun contractuele verplichtingen nakomen, dan maakt de totstandkomingswijze niet uit. Indien gedurende de uitvoering van een overeenkomst een geschil ontstaat omtrent (de uitleg van) de overeenkomst, dan is het (wel) prettig als je kunt terugvallen op een schriftelijk en ondertekend document. Documenten zijn in het bewijsrecht in verschillende categorieën ingedeeld. Aan de hand van recente jurisprudentie van de Hoge Raad bespreekt Kayleigh Oudenhuijsen deze categorisering, de ontwikkelingen daarin en het belang daarvan in de (rechts)praktijk.
Een onderhandse akte (artikel 156 Rv) is een tussen partijen opgemaakt en ondertekend schriftelijk stuk, waar geen notaris aan te pas is gekomen. Denk bijvoorbeeld aan een geldleningsovereenkomst. De verklaringen die partijen opschrijven in de akte hebben tussen deze partijen dwingende bewijskracht (artikel 157 lid 2 Rv). Dat wil zeggen dat de rechter de in de akte vastgelegde verklaringen in beginsel als waar moet aannemen.
Artikel 158 Rv heeft betrekking op een eenzijdige akte waar de betaling van een geldsom wordt toegezegd en die akte eigenhandig is geschreven of indien getypt, voorzien van een met de hand geschreven passage waarin het geldbedrag voluit in letters is vermeld. Een dergelijke akte levert tussen partijen (ook) bindend bewijs op. Dit wetsartikel strekt ter bescherming van personen die ondoordacht een schuldbetekenis ondertekenen. Indien er wordt voldaan aan de vereisten van voornoemde bepaling, dan heeft de schuldbekentenis dwingende bewijskracht.
In een recent arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:1725) staat de vraag centraal of de in de akte opgenomen partijverklaringen wel of geen dwingende bewijskracht toekomen. In deze zaak heeft een tandarts een ICT-er ingeschakeld voor het verrichten van verschillende IT-diensten. De tandarts kwam er vervolgens achter dat al zijn bitcoins zijn gestolen. Na een onderzoek door een IT-recherche team blijkt dat de ICT-er toegang had tot de wachtwoorden van de tandarts. De ICT-er wordt dan opgeroepen voor verhoor bij het IT-recherche team en tekent hier een akte waarin hij erkent het wachtwoord te hebben verkregen van een derde, de bitcoins heeft gestolen, de schade wil vergoeden en direct een deel kan terugbetalen. Hij maakt dan ook EUR 80.000 over naar de tandarts. Deze gang van zaken zit de ICT-er niet lekker en hij start een civiele procedure, omdat hij de verklaring onder bedreiging zou hebben ondertekend. De gehele akte zou daarom moeten kwalificeren als een schuldbekentenis in de zin van artikel 158 lid 1 Rv. Nu niet is voldaan aan de vereisten van artikel 158 lid1 Rv, heeft deze akte slechts vrije bewijskracht. De Hoge Raad oordeelt dat er aan de uitzondering van artikel 158 lid 1 Rv geen ruimere betekenis toekomt. De uitzondering strekt ter bescherming van personen die ondoordacht een schuldbekentenis aangaan. Die uitzondering geldt dus uitsluitend voor het gedeelte van de verklaring waarin de ICT-er een verbintenis tot voldoening van een geldsom is aangegaan. Het gedeelte waarin hij heeft toegegeven zich schuldig te hebben gemaakt aan diefstal valt hier dus niet onder en heeft daarom dwingende bewijskracht.
In een ander arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:3263) stond de vraag centraal of de onderhandse akte dwingend bewijs oplevert van de gestelde koopovereenkomst. Op 30 maart 2010 maken partijen afspraken over de koop van een stuk grond. Vervolgens worden de afspraken vastgelegd in een onderhandse akte en door partijen ondertekend. Hierna is een concept koopovereenkomst opgesteld, maar de verkoper ziet daarna toch af van de verkoop. De koper start een kort geding waarin hij zich op het standpunt stelt dat de vastgelegde afspraken op 30 maart 2010 al moet worden gezien als de koopovereenkomst die door beide partijen is ondertekend. De Hoge Raad komt tot het oordeel dat wat partijen in de onderhandse akte hebben verklaard onvoldoende is om daaraan met dwingende bewijskracht de conclusie te verbinden dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Voor dwingende bewijskracht komt het aan op (uitleg van) alleen die akte zelf. In dit geval bevatte de akte geen duidelijke koop op verkoop gerichte verklaring, dus leverde de verklaring dan ook geen dwingende bewijskracht op.
Gelet op het voorgaande is het altijd van groot belang om ervan bewust te zijn wat partijen over en weer verklaren en waar u een handtekening onder plaatst. Heeft u hulp nodig bij het opstellen van een onderhandse akte, zoals een geldlenings-, koop- of vaststellingsovereenkomst? Of wilt u graag dat een reeds opgestelde overeenkomst wordt beoordeeld, zodat u niet iets tekent waardoor u bij een (mogelijk) geschil in bewijsproblemen komt? De advocaten van De Bok staan vanzelfsprekend voor u klaar.